“Franstalig personeel van 137 Brusselse rusthuizen krijgt Nederlandse les”. Dat kopte een nieuwssite enkele maanden terug. Het wekte mijn nieuwsgierigheid op. Is dat dan zo hard nodig? Hebben de verzorgers daar wel tijd voor? Willen ze dat überhaupt wel? Ik ging het hen zelf vragen tijdens een les Nederlands in woonzorgcentrum Arcade in Sint-Lambrechts-Woluwe. Met een groep, ik zeg het nu al, heel enthousiaste deelnemers.
Ze gaan van start. “Hoe gaat het vandaag? Iedereen enthousiast?” vraagt Esther. Duidelijk wel, de groep heeft er zin in. Op de planning deze namiddag: cijfers en rekenen. Eerst een stukje theorie, daarna een stukje praktijk. “Jullie weten dat we de cijfers in het Nederlands anders uitspreken dan in het Frans. We zeggen niet twintig-één maar wel éénentwintig. En ook niet twintig-vier maar wel?”, vraagt Esther. Ik voel wat aarzeling. “Vierentwintig!”, zegt Martine, verpleegster. De groep roept om beurten de cijfers luidop, van 1 tot 30. De deelnemers moedigen elkaar aan en helpen elkaar als ze het juiste cijfer niet vinden. “Die groepsdynamiek maakt Nederlands leren plezant”, zegt Loubna, kok in het woonzorgcentrum. “De lessen zijn niet makkelijk, maar we motiveren elkaar. Het feit dat we dit samen kunnen doen maakt er een fijne namiddag van. We leren niet alleen Nederlands, we versterken ook ons samenhorigheidsgevoel. Alleen zou dit veel moeilijker zijn”, geeft ze toe. Théodore, verpleger, bevestigt dat: “Ik wil Nederlands leren omdat ik in twee rusthuizen werk en er in beide rusthuizen zowel Nederlandstalige collega’s als bewoners zijn. Ik wil ook met hen kunnen spreken, hen kunnen begrijpen. Ik probeer er een aangenaam proces van te maken. Niet alleen hier maar ook thuis. Thuis oefen ik met mijn twee zonen en die vinden dat geweldig.”